Skip to content

Oefenen met taal voor groep 7

Beantwoord de volgende 30 vragen en klik dan onder op de webpagina op Toets nakijken.

De toetsvragen:

1.

Welke van de scheefgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?


2.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


3.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


4.

Welke van de scheefgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?


5.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


6.

Juf maakt altijd grapjes. Ik moet er altijd vreselijk om lachen. Juf zegt dan: ’Als die jongen lacht, moet ik ook lachen.’ Maar als juf dat zegt, moet ik daar weer om lachen. En dat vindt juf leuk. Welke uitspraak past het beste bij deze tekst?


7.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


8.

Nederlandse fruittelers hebben in 2017 een recordhoeveelheid peren geoogst: 260 miljoen kilo.
Dat is 17 procent meer dan een jaar eerder.
De groei werd onder meer veroorzaakt doordat er meer peren per boom werden geplukt.
Welke titel past het beste bij deze tekst?


9.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


10.

In welke zin wordt het scheefgedrukte woord verkeerd gebruikt?


11.

In het boekje staan veel tips.
Wat moet je bijvoorbeeld doen als je een slang ziet?
In Nederland zal dat niet zo gauw gebeuren.
Maar het kan hier wel bliksemen.
En wat doe je dan?
En hoe verlaat je een brandend huis?
Als je in een brandend gebouw bent, moet je er zo snel mogelijk uit.
Ga dus niet op zoek naar waardevolle spullen.
Als het erg rokerig is, moet je gaan kruipen.

Welk antwoord geeft de inhoud van deze tekst het beste weer?


12.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


13.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


14.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


15.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


16.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


17.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


18.

Het meisje zet haar tekenmateriaal onder een boom en wacht.
Vandaag - ze is niet zo lang meer met vakantie - wil ze proberen een vrouw of een kind te strikken.
Ze heeft een portemonnee vol kleine geldstukken, waarmee ze haar tekenmodel wil lokken.
Ze wacht een half uur, een uur. Geen succes.
Net als ze het wachten heeft opgegeven en haar tekenmateriaal bij elkaar wil pakken, komt er een man langs, een echte Griekse bergbewoner.
Het is een lange, magere vent.
Zijn tronie is grof, brutaal, met een haviksneus en een grote mond.
Een petje, stijf van viezigheid, zit op zijn kop geplakt.
Met de wollen doek van fel korenblauw die over zijn schouder hangt, lijkt hij een feest van kleuren, een ’schoonheid’.
Dit model is te mooi om voorbij te laten gaan.

Deze tekst is geschikt ...


19.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


20.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


21.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


22.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


23.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


24.

Juf maakt altijd grapjes.
Ik moet er altijd vreselijk om lachen.
Juf zegt dan: ’Als die jongen lacht, moet ik ook lachen.’
Maar als juf dat zegt, moet ik daar weer om lachen.
En dat vindt juf leuk.

Welke uitspraak over deze tekst is waar?


25.

In welke zin wordt het scheefgedrukte woord verkeerd gebruikt?


26.

In welke zin wordt het scheefgedrukte woord verkeerd gebruikt?


27.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


28.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


29.

In welke zin staat een verkeerd gespeld woord?


30.

Welke van de scheefgedrukte woorden is niet de persoonsvorm?


Aanbevolen bij deze toets:

Oefenen met taal voor groep 7

De Visual Steps-boeken

Direct aan de slag / Stap-voor-stapinstructies / Begrijpelijke inhoud