Skip to content

Oefenen met begrijpend en studerend lezen voor groep 7 en 8

Beantwoord de volgende 30 vragen en klik dan onder op de webpagina op Toets nakijken.

De toetsvragen:

1.

1. Dat het klimaat verandert, is voor iedereen wel duidelijk.
2. In Nederland hebben we nauwelijks meer echt winterweer.
3. Het regent meer en vooral veel harder.
4. Het laatste nieuwtje is dat het voor het eerst mogelijk is per schip langs de Noordpool te varen.
5. Nog even en al het ijs van de Noordpool is verdwenen.


Lees de uitspraak in regel 5. In welk antwoord staat een passende reactie?


2.

1. Ik vind het gedrag van mijn broertje niet leuk.
2. Omdat hij ADHD heeft mag hij geen suiker hebben, want daar wordt hij erg druk van.
3. Gisteren werd hij boos op mij en ik op hem.
4. Toen heb ik zijn verfdoos op de grond gegooid.
5. Hij mijn doos met stickers.
6. Pieter wordt vaak boos op mij.
7. Mijn moeder geeft mij daar vaak de schuld van.


Voor wie is deze tekst geschreven?


3.

1. Met een optische microscoop kun je een sterke vergroting zien van een voorwerp dat met het blote oog niet te zien is.
2. Een spiegel reflecteert licht op het preparaat.
3. Het objectief, dat zijn de lenzen dicht bij het preparaat, geeft een vergroot, reëel beeld van het preparaat.
4. Het oculair zorgt nog eens voor een extra vergroting van het beeld.


Welk uittreksel is volgens jou het beste?


4.

Jan en zijn vrienden hebben een baantje bij de supermarkt. In de tabel staat hoe vaak ze iemand hebben geholpen boodschappen naar de auto te brengen.

  Maandag Woensdag Vrijdag
Jan 6 12 8
Karel 9 23 8
Gerard 3 11 3

 

 

 

 
Waaraan zie je dat Karel het wat handiger aanpakt dan zijn vrienden? 


5.

1. Je mag niet roken.
2. Je mag geen alcohol drinken.
3. Je mag geen drugs gebruiken.
4. Het is allemaal schadelijk voor je gezondheid.
5. Mijn vader zegt: `Als je dat niet doet, betaal ik later je rijbewijs!`
6. Zou het helpen?


Welke uitspraak over deze tekst is waar?


6.

1. Zaterdagmorgen - een paar uur voor ons vertrek naar Nauvo - heb ik de auto weer opgehaald om de bagage in te laden.
2. Wie schetst mijn verbazing, verslagenheid en woede als ik zie dat een of andere onverlaat de linkerbuitenspiegel heeft beschadigd.
3. Het glas ligt er uit, een paar meter verderop; de antenne is deerlijk geknakt; de spiegelhouder naar voren geramd.
4. Daar sta je dan met je goede gedrag en zonder linkerspiegel.
5. Zo kunnen we geen reis van ruim 200 kilometer ondernemen.


Waarom kon de reis van ruim 200 kilometer niet doorgaan?


7.

1. Gekker kan natuurlijk niet!
2. Vertrek je naar het hoge noorden met lage temperaturen en dikke lagen sneeuw in je achterhoofd, krijgt Nederland hier eerder mee te maken.
3. In Friesland is het gelukkig meegevallen met het noodweer, maar wat een extreme verhalen over de rest van Nederland!


Wat leer je uit dit verhaal?


8.

1. Een negenjarig Indonesisch jongetje, dat wegliep van huis met 10.000 dollar (ruim 6400 euro), is na een vlaag van koopwoede weer thuis.
2. Dat maakte zijn vader woensdag bekend.
3. Ahmad Legal Civiandi verliet het huis vorige week, na een ruzie met zijn moeder.
4. De eerste nacht bracht hij door in een winkelcentrum, waarbij hij zichzelf trakteerde op een spelcomputer, speelgoed en een mobieltje.  
5. De dagen daarna verbleef zoonlief in een hotel.


In welke zinnen vind je de belangrijkste informatie?


9.

1. De computer van de redactie van De Jongste Krant is gecrasht.
2. Nu zijn alle e-mailtjes verloren gegaan.
3. Heb jij kortgeleden nog een mailtje gestuurd naar mijnbrief@dejongstekrant.nl en is dit nog niet geplaatst?
4. Stuur het dan voor de zekerheid nog een keer, zodat we je bericht alsnog kunnen plaatsen.


Wat wil de schrijver van deze tekst zeggen?


10.

1. Uilen hebben grote voorwaarts gerichte ogen waardoor ze de afstand tot een prooi kunnen bepalen.
2. De vleugelveren van de uil hebben franjeranden, zodat het vleugelgeruis wordt gedempt wanneer ze hun prooi aanvallen.
3. Ze gebruiken hun krachtige, kromme snavel en hun klauwen om de prooi te vangen en vast te houden.
4. Uilen slikken hun prooi meestal in zijn geheel door.
5. Als de bruikbare delen van het voedsel zijn verteerd, vormen de resten een bal, die de uil opbraakt.
6. Uilenballen bevatten gewoonlijk botjes, veren, stukjes vacht en insectenvleugeltjes, en ze laten precies zien wat de uil gegeten heeft.


Wat is volgens jou de hoofdgedachte van deze tekst?


11.

1. Tot in de elfde eeuw waren er in West-Europa talrijke invallen van barbaren geweest, maar daarna kreeg de bevolking meer rust.
2. Dat betekende onder meer, dat men ook meer bestaansmiddelen en bewegingsvrijheden kreeg.
3. Tegelijkertijd gingen steeds meer groepen mensen ergens bij elkaar wonen.
4. Dat waren aanvankelijk vooral handelaren.
5. Die kregen door dat je bepaalde goederen kon kopen op plaatsen waar die veel aanwezig waren, en dat je die dan kon verkopen op plaatsen waar ze veel minder te krijgen waren.
6. Daar konden ze dan mooi winst op maken.
7. Die winst zorgde dan weer voor macht: wie arm was had toen minder te vertellen dan iemand die rijk was.
8. Algauw gingen die handelaren nauw samenwerken met allerlei ambachtslieden en handwerkslieden.
9. Die maakten namelijk producten, die ze aan de handelaren verkochten.
10. Zo werden ook zij langzamerhand steeds rijker.


Wat zijn barbaren?


12.

1. In de maanden voorafgaand aan ons vertrek naar Finland, deelden we onze plannen met vrienden, kennissen, buren en familie.
2. We kregen in het algemeen bijval en in alle gevallen de zegen mee.
3. Er was wel steeds dat ene puntje dat men nog onder onze aandacht wenste te brengen.
4. Wisten wij wel dat Finland berucht was vanwege de muggen en vliegen?
5. Namen wij wel de juiste voorzorgsmaatregelen?
6. Horren, klamboes, smeerseltjes, drankjes en pilletjes kwamen sowieso in aanmerking.
7. Het maakte eigenlijk niet uit wat, als we er maar klaar voor waren.
8. Enfin, we hebben wat van het middel Autan meegenomen, maar erg vaak hebben we het niet gebruikt.


Waarom denk je heeft de schrijver het middel Autan weinig gebruikt?


13.

1. Ongewervelde dieren zijn dieren zonder ruggengraat.
2. De ongewervelde dieren zijn met meer dan 1,2 miljoen soorten verreweg de talrijkste dierenstam op aarde.
3. De meeste zijn klein, maar de variatie aan lichaamsvormen is groot.
4. Sommige, zoals de wormen en de neteldieren, hebben een zacht lichaam.
5. Andere, zoals de insecten en andere geleedpotigen, hebben een hard lichaamsschild.


Welke vraag past volgens jou het beste bij deze tekst?


14.

Jan en zijn vrienden hebben een baantje bij de supermarkt. In de tabel staat hoe vaak ze iemand hebben geholpen boodschappen naar de auto te brengen.

  Maandag Woensdag Vrijdag
Jan 6 12 8
Karel 9 23 8
Gerard 3 11 3

 

 

 

 
Hoe zie je dat de jongens woensdagmiddag vrij van school hebben?


15.

1. Trienke en ik waren aan het tennissen.
2. Ik sloeg op.
3. De bal kwam precies op het hoofd van Trienke.
4. Dat deed wel een beetje zeer.
5. Toen zei ze dat ze ook op mijn hoofd zou richten.
6. Ik zei dat haar dat toch niet zou lukken.
7. Na elf keer proberen kwam de bal tegen mij aan.
8. Maar mijn hoofd kon ze niet raken.


Waarover gaat het in deze tekst?


16.

1. Vannacht raasde er een zware storm over Nederland.
2. In Zeeland was de stormvloedkering gesloten.
3. Op Schiphol konden de vliegtuigen niet landen en opstijgen.
4. In Den Helder stond het water 3,5 meter boven NAP.
5. In Delfzijl zelfs 4,5 boven NAP.
6. Rijkswaterstaat had uitgebreide dijkbewaking ingesteld.
7. Gelukkig ging alles goed.
8. Wel werden er in het land schoorstenen en daken beschadigd.
9. Ook waaiden er veel bomen om.


Wat doet de schrijver met deze tekst?


17.

Grafieken_01

Bekijk de grafiek. Breedbandinternet = snel internet.
Welke uitspraak is waar?


18.

1. Crista vindt het een mooie titel, en een verhaal dat echt gebeurd kan zijn.
2. `Het gaat over Promise, die surfer wil worden.
3. Als zijn moeder ziek wordt, gaan ze bij oma wonen.
4. Maar daar kan hij niet surfen.
5. Tot hij met Kerst een belangrijke wedstrijd wint...`
6. Ze voegt toe: `Ik heb ervan geleerd hoe het is in Afrika.`


Wat is surfen in deze tekst?


19.

1. Er zijn vogelsoorten die niet kunnen vliegen.
2. Sommige zijn klein en leven op afgelegen eilanden waar ze weinig natuurlijke vijanden hebben.
3. Struisvogels, emoes en nandoes zijn veel groter en leven op open terrein.
4. Zij ontsnappen aan hun vijanden door weg te rennen.
5. De Zuid-Amerikaanse nandoe kan een snelheid van 48 kilometer per uur bereiken en is ook nog eens een goede zwemmer.
6. Pinguïns zijn loopvogels met korte, dikke vleugels die als vinnen dienen.
7. Ze eten vis.


Wat is volgens jou de hoofdgedachte van deze tekst?


20.

1. Het zusje van Karel heeft laatst een hypo gehad.
2. Dat betekent dat haar bloedsuikerspiegel veel te laag was.
3. Heel voorzichtig heeft haar moeder haar suikerwater laten drinken.
4. Na een poosje ging het beter.
5. Ze kwam weer echt bij kennis maar wist niet goed wat er gebeurd was.
6. Gelukkig heeft ze niet vaak een hypo.


De betekenis van het woord hypo wordt uitgelegd in zin...


21.

1. Wat is een amfibie?
2. Deze groep koudbloedige gewervelde dieren kunnen zowel op het land als in het water leven.
3. De meeste amfibieën hebben een vochtige huid, waar geen haren of schubben op zitten.
4. Ze halen adem door hun huid en met hun longen.
5. Bijna alle amfibieën leggen hun eitjes in het water.
6. Ze worden in drie groepen verdeeld: kikkers en padden, water- en landsalamanders en wormsalamanders.


Welke aantekeningen geven de inhoud het beste weer?


22.

1. Met deze handleiding leert u als leerkracht in een aantal stappen hoe u een eenvoudige schoolsite kunt bouwen met het softwarepakket FrontPage 2000 en daar de websites van de kinderen aan kunt toevoegen.
2. In deze handleiding beschrijf ik drie educatieve toepassingen:
3. Internet leren gebruiken als encyclopedie; kinderen moeten leren surfen, efficiënt informatie opzoeken en deze verwerken tot kennis;
4. Hoe en waarom bouwt een school een eigen website; als publiciteit voor de school en informatiebron voor ouders en leerlingen;
5. Leerlingen plaatsen zelf werkstukjes op internet, zodat deze toegankelijk worden voor de rest van de wereld.


Deze tekst is geschikt om ...


23.

1. Bij een autosloopbedrijf aan de Oosterbroekweg in Gronsveld in Limburg, heeft dinsdagochtend een grote brand gewoed.
2. De brand brak rond half vier uit.
3. Medewerkers van het bedrijf haalden zelf met heftrucks auto`s uit een brandende loods.  
4. Op het terrein liggen drie autosloperijen, vlakbij het bedrijventerrein van woonwagenkamp Vinkenslag.
5. De oorzaak van de brand is nog onbekend.
6. Niemand raakte gewond.
7. Er was sprake van een grote rookontwikkeling.
8. Het bedrijf moet waarschijnlijk als verloren worden beschouwd.


Welke titel past het beste bij deze tekst?


24.

1. Wat een verschrikkelijk plan van Hitler om de Joden uit te roeien!
2. Joden zijn ook mensen en hebben dus ook recht om te leven.
3. Als ik nu wilde dat alle Duitsers werden uitgeroeid, dan zou dat ook niet goed zijn.
4. Die horen ook gewoon op onze wereld thuis.
5. En met zijn plannen om de hele wereld over te nemen, ben ik het natuurlijk ook niet eens.
6. Dat lukt trouwens toch nooit iemand.
7. Hitler is trouwens al lang dood.
8. En als je dit verhaal niet gelooft, moet je maar eens een geschiedenisboek gaan lezen.


Welke uitspraak over deze tekst is waar?


25.

1. We kregen allemaal een stukje taart.
2. Ik vond dat er een vreemd smaakje aan zat.
3. Mijn moeder zei dat dat kwam omdat er een beetje alcohol in zat.
4. Toen lustte ik hem helemaal niet meer.


Welke uitspraak past het beste bij deze tekst?


26.

1. Bij een autosloopbedrijf aan de Oosterbroekweg in Gronsveld in Limburg, heeft dinsdagochtend een grote brand gewoed.
2. De brand brak rond half vier uit.
3. Medewerkers van het bedrijf haalden zelf met heftrucks auto`s uit een brandende loods.  
4. Op het terrein liggen drie autosloperijen, vlakbij het bedrijventerrein van woonwagenkamp Vinkenslag.
5. De oorzaak van de brand is nog onbekend.
6. Niemand raakte gewond.
7. Er was sprake van een grote rookontwikkeling.


In welke zinnen vind je de belangrijkste informatie?


27.

1. Op 25 februari werd in het Dierenpark Emmen een olifantje geboren.
2. Hij kreeg de naam Anandá Yingthway.
3. Dat is een Birmese naam.
4. In het Nederlands betekent de naam `zoon van de grootste`.
5. Zijn vader is namelijk erg groot.
6. Anandá woog zelf, toen hij werd geboren, al 130 kilo.


Welke uitspraak past het beste bij deze tekst?


28.

1. Ik vind het gedrag van mijn broertje niet leuk.
2. Omdat hij ADHD heeft mag hij geen suiker hebben, want daar wordt hij erg druk van.
3. Gisteren werd hij boos op mij en ik op hem.
4. Toen heb ik zijn verfdoos op de grond gegooid.
5. Hij mijn doos met stickers.
6. Pieter wordt vaak boos op mij.
7. Mijn moeder geeft mij daar vaak de schuld van.


De gevolgen van het eten van suiker door iemand die ADHD heeft, worden uitgelegd in zin...


29.

1. Je alvleesklier zit aan de linkerkant van je lichaam, net onder je maag.
2. Hij maakt spijsverteringssappen die helpen je eten af te breken, en hormonen die het suikergehalte in je bloed in evenwicht houden.


Welk diagram past bij de tekst?


30.

1. Als vloeistoffen warm worden, zetten ze uit.
2. Hierdoor kan de lengte van een vloeistofkolom worden gebruikt om de temperatuur te meten.
3. Voor een vloeistofthermometer wordt kwik of alcohol gebruikt.
4. Elektronische thermometers werken niet met vloeistoffen, maar met een sensor.


Welk uittreksel is volgens jou het beste?


Aanbevolen bij deze toets:

Oefenen met begrijpend en studerend lezen voor groep 7 en 8

De Visual Steps-boeken

Direct aan de slag / Stap-voor-stapinstructies / Begrijpelijke inhoud