Beantwoord de volgende 30 vragen en klik dan onder op de webpagina op Toets nakijken.
Is er een probleem?
Welke namen staan er in de tekst?
Wat gebeurt er het eerst?
Van wie zou deze tekst kunnen zijn?
Hoe loopt het af?
Waar gebeurt het?
Waarover gaat het in deze tekst?
In deze tekst wordt het woord ‘logisch’ gebruikt (zin 3). Welke van de volgende woorden betekent hetzelfde als logisch?
Wat is de oplossing?
In deze tekst wordt het woord ‘vooral’ gebruikt (zin 3). Welke van de volgende woorden betekent precies het tegenovergestelde van vooral?
In deze tekst wordt het woord ‘vruchtbaar’ gebruikt (zin 7). Welke van de volgende woorden betekent precies het tegenovergestelde van vruchtbare grond?
Over wie gaat het?
Wat is dit voor tekst?
Welke woorden zet je op de lege plaatsen?
In deze tekst wordt het woord ‘toegankelijk’ gebruikt (zin 3). Welke van de volgende woorden betekent hetzelfde als toegankelijk?
Maak van de losse delen een hele tekst. Wat is de goede volgorde?
Waarover gaat het?