Skip to content

Oefenen met begrijpend lezen voor groep 5 en 6

Beantwoord de volgende 30 vragen en klik dan onder op de webpagina op Toets nakijken.

De toetsvragen:

1.

De heg
1. Er zijn heel wat heggen verdwenen in ons land.
2. Doordat boeren steeds grotere machines kregen, stonden veel heggen in de weg.
3. Grote stukken land die goed toegankelijk zijn voor allerlei machines, zijn beter voor de boer.
4. Ook in steden en dorpen verdwijnen veel heggen, want heggen moet je de hele zomerperiode bijhouden.
5. Prikkeldraad, hekken en schuttingen hebben talloze heggen vervangen.
6. Dit is erg jammer, want heggen zijn niet alleen mooier om te zien, ze zijn ook erg nuttig.
7. Heggen in het landschap houden de wind tegen en daardoor blaast de wind minder vruchtbare grond weg.
8. In en onder heggen leven heel wat dieren; ze vinden er beschutting en voedsel.
9. Als er besjes aan de heg groeien is het helemaal geweldig.
10. Dat betekent een extra lekkernij voor de vogels!


Waarover gaat het in deze tekst?


2.

Een heg leeft
1. Denk maar aan de lieveheersbeestjes. Door hun kleur lijken ze erg gevaarlijk of giftig. De felle kleur is een truc om niet opgegeten te worden. Sommige vliegen zien er uit als wespen of bijen.
2. Als je langs een heg loopt, heb je niet in de gaten hoeveel beestjes er in en onder de heg wonen. Het zijn er geen tientallen en geen honderden, maar duizenden! Blijf maar eens een poosje stilstaan en kijk eens goed.
3. Deze schutkleur is een bescherming tegen vijanden. Maar er zijn ook beestjes die juist een signaalkleur hebben als bescherming. Ze zijn bijvoorbeeld felrood of felgeel.
4. Je zult versteld staan dat je steeds weer iets nieuws ziet bewegen op de schors, de blaadjes, de takjes of de bloempjes. Veel beestjes vallen niet op vanwege hun schutkleur. Dit is dezelfde bruine, grijze of groene kleur als de omgeving heeft.
5. Door hun gele strepen lijken ze op wespen of bijen en worden ze niet opgegeten door de vogels. Wie veel van de natuur houdt, zal zijn heg niet vervangen door een schutting of een hek.


Maak van de losse delen een hele tekst. Wat is de goede volgorde?


3.

Zakgeld
1. `Misschien heeft juf wel gelijk als ze zegt dat het goed is dat kinderen al jong zakgeld krijgen,` zegt moeder tegen Annet.
2. `Papa en ik hebben het er zondag nog over gehad.`
3. Annet kijkt haar moeder verbaasd aan.
4. Ze had niet verwacht dat haar moeder zo positief zou reageren.
5. Ze had een lange discussie verwacht met als resultaat: geen zakgeld.
6. `We hebben ook al een bedrag in ons hoofd,` vervolgt moeder, `je kunt kiezen uit zeven euro per week of in één keer achtentwintig euro per maand.`
7. `Zeven euro per week natuurlijk!
8. Want dat is meer dan achtentwintig euro per maand,` antwoordt Annet prompt.
9. `Ik denk dat we jou wel los kunnen laten,` zegt moeder met een twinkeling in haar ogen.
10. `Maar we moeten wel om de tafel om af te spreken wat jij voortaan uit eigen zak moet betalen.`


Over wie gaat het?


4.

David en Rik gaan zwemmen
1. `Pff, het is veel te warm om te voetballen.`
2. David veegt het zweet van zijn voorhoofd en zegt: `We kunnen beter een duik in het water nemen.`
3. `Best,` zegt Rik en prompt gooit hij de bal in de tuin achter het huis.
4. Ze zoeken hun zwemspullen bij elkaar, pakken wat lekkers en wat drinken en fietsen in rap tempo naar het kanaal.
5. Daar treffen ze een hele groep klasgenoten.
6. `Hé David en Rik!`, horen ze van alle kanten.
7. De jongens worden enthousiast begroet.
8. Ze gooien hun kleren en handdoeken achter de bosjes en springen als een paar jonge honden in het water.
9. Plotseling duikt Inge vlak voor Rik van de brug af.
10. Er gaat een schok door hem heen.
11. Behalve David weet niemand dat hij een oogje op Inge heeft.
12. Misschien doet ze dit wel om bij mij op te vallen, denkt Rik.
13. Als Inge de wal op klautert, bedenkt hij zich geen moment.
14. `Plaaggeest!`, roept hij luid en hij pakt haar bij de polsen en gooit haar het water in.
15. Inge komt proestend weer boven en schatert het uit.
16. Ze bedenkt zich geen moment; ze kruipt de wal op en roept triomfantelijk: ´Eigen schuld dikke bult!`
17. Daarbij gooit ze alle kleren van Rik in het water.


Over wie gaat het?


5.

De bosmuis
1. Bosmuizen kunnen behoorlijke kangoeroesprongen maken met hun krachtige achterpoten.
2. Je staat versteld van hun lenigheid; ze balanceren met gemak over de rand van een schutting of zwaaien als een acrobaat aan een waslijn.
3. Als ____ muis zulke fratsen uithaalt, zit er altijd een bedoeling achter.
4. Hij heeft dan iets gezien waar hij naar toe wil: een vetbol, een voederhuisje of een pindasilo voor de vogels bijvoorbeeld.


Welk woord zet je op de lege plaats?


6.

Water
1. Mensen kunnen wekenlang in leven blijven zonder te eten, maar zonder water kun je slechts enkele dagen.
2. Water is dus ontzettend belangrijk voor je lichaam.
3. Dat is eigenlijk heel logisch, want je lichaam bestaat namelijk vooral uit water.
4. Je verliest elke dag veel water als je zweet of als je plast.
5. Daarom moet je de watervoorraad op peil houden en dat doe je door voldoende te drinken.
6. Een deel van het water dat je binnenkrijgt, haal je uit het voedsel.
7. In fruit, groenten en soep bijvoorbeeld zit veel water.
8. Denk maar eens aan een meloen of een komkommer, deze vruchten bestaan voor negentig procent uit water.
9. Als mensen te weinig water binnenkrijgen, kunnen ze uitdrogen.
10. Uitdroging is erg ongezond, drink dus vaak water!


Wat is dit voor tekst?


7.

Bruin- en witbrood
1. Als tarwekorrels gemalen worden, krijg je tarwebloem.
2. Van deze bloem kun je brood of pannenkoeken bakken en natuurlijk worden er nog veel meer producten van gemaakt.
3. Witbrood is gemaakt van witte bloem en bruinbrood is gemaakt van volkorenbloem.
4. Om witte bloem te maken, wordt alleen het binnenste van de graankorrel gebruikt.
5. Het omhulsel van de graankorrel wordt weggedaan.
6. Bij volkorenbloem zit het omhulsel nog om de graankorrel heen; die omhulsels worden ook wel zemelen genoemd.
7. Juist die zemelen zijn goed voor je, want daarin zitten voedingsvezels die je lichaam nodig heeft.
8. Deze vezels nemen water op als een spons.
9. Hierdoor maken ze het afval van voedsel zacht en zo kun je beter naar de wc.
10. Voedsel met veel vezels voorkomt een verstopping.
11. Bruinbrood is dan ook gezonder dan witbrood.


Van wie zou deze tekst kunnen zijn?


8.

Zakgeld
1. `Misschien heeft juf wel gelijk als ze zegt dat het goed is dat kinderen al jong zakgeld krijgen,` zegt moeder tegen Annet.
2. `Papa en ik hebben het er zondag nog over gehad.`
3. Annet kijkt haar moeder verbaasd aan.
4. Ze had niet verwacht dat haar moeder zo positief zou reageren.
5. Ze had een lange discussie verwacht met als resultaat: geen zakgeld.
6. `We hebben ook al een bedrag in ons hoofd,` vervolgt moeder, `je kunt kiezen uit zeven euro per week of in één keer achtentwintig euro per maand.`
7. `Zeven euro per week natuurlijk!
8. Want dat is meer dan achtentwintig euro per maand,` antwoordt Annet prompt.
9. `Ik denk dat we jou wel los kunnen laten,` zegt moeder met een twinkeling in haar ogen.
10. `Maar we moeten wel om de tafel om af te spreken wat jij voortaan uit eigen zak moet betalen.`


Wat gebeurt er het eerst?


9.

Kawan
1. `Kijk, een pasgeboren orang-oetangbaby,` zegt vader en hij spreidt de krant uit op de tafel en wijst naar de foto waarop een orang-oetang staat met haar pasgeboren jong.
2. `Wat lief!`, roept de tweeling in koor.
3. Esther en Lotte zijn helemaal vertederd als ze het kleine mensaapje zien dat door de moeder gekoesterd wordt.
4. `De moeder geeft kusjes, kijk maar, ze likt met het puntje van haar tong over de neus van haar baby,` zegt Lotte.
5. `Dat is heel bijzonder,` zegt vader, `want Wattana, zo heet de moeder, heeft vijf jaar geleden ook al eens een baby gekregen, maar daar wilde ze niet voor zorgen.
6. Sinds ze in de Apenheul is, heeft ze de kunst afgekeken bij andere orang-oetangmoeders.`
7. `Wat staat er nog meer bij de foto?`, vraagt Esther.
8. `De baby van Wattana is een mannetje en hij heet Kawan.
9. Kawan is Maleis en betekent vriend,` leest vader voor.
10. `Ik denk dat we binnenkort maar eens naar de Apenheul moeten,` oppert moeder die zich inmiddels ook over de krant heeft gebogen.


Wat is de oplossing?


10.

Planten in de woestijn
1. Er zijn vaste planten die in de woestijn kunnen leven.
2. Ze hebben allemaal een speciale manier om aan water te komen.
3. Sommige planten hebben erg lange wortels, waarmee ze bij het water kunnen komen dat diep in de grond zit.
4. Andere planten hebben juist wortels die dicht aan het oppervlak blijven, maar die zich tot heel ver uitbreiden.
5. Op die manier halen ze al het vocht uit de wijde omtrek naar zich toe.
6. De meeste woestijnplanten zijn vetplanten.
7. Vetplanten kunnen water opslaan.
8. Een dikke laag rondom de stengel en rondom de bladeren, zorgt ervoor dat het vocht goed in de plant blijft.
9. De bladeren van vetplanten voelen wat leerachtig aan.
10. Wie aan woestijnplanten denkt, denkt aan cactussen.
11. Cactussen zijn de meest bekende woestijnplanten.
12. Hun wortels blijven dicht bij de oppervlakte rondom de plant en nemen het vocht op van de regen en van de dauw.
13. Als je een cactus opensnijdt, zie je binnenin een vochtige massa.
14. Het opgeslagen vocht droogt niet op door de hitte, want de buitenkant is een dikke leerachtige laag.
15. Op deze manier hebben ze een appeltje voor de dorst.
16. Voor veel planten en dieren is de dauw de belangrijkste bron van water, want dauw ontstaat als het `s nachts erg afkoelt en dat doet het vaak in de woestijn.


Wat wordt er bedoeld met `een appeltje voor de dorst` (zin 15)?


11.

De mobile
1. `Waar ben jij mee bezig?`, wil Hein weten.
2. `Ik maak een vliegende uil,` antwoordt Jan die nauwelijks opkijkt als zijn vriend binnenstapt, zo ingespannen is hij bezig.
3. Met het puntje van zijn tong tussen de lippen bevestigt hij de vliegende uil aan een metalen kleerhanger.
4. `Houd even vast, dan lukt het beter,` beveelt hij.
5. Hein houdt geduldig de hanger vast, zodat Jan zijn precieze werkje kan afmaken. `Gelukt!`, roept Jan.
6. `Mooi hoor, maar waarom heb je die uil aan een hanger vastgemaakt?`, wil Hein weten.
7. `Kijk, dit wordt een mobile voor op mijn slaapkamer,` zegt Jan en houdt de hanger aan de haak omhoog, zodat de uil in de lucht vliegt.
8. `Nu hang ik aan de onderste stang allemaal diertjes die door de uil gegeten worden, zoals een veldmuis, een kever en een spitsmuis.
9. En daaronder hang ik de dingen die muizen en kevers eten, zoals bessen, noten, bramen, wormen en slakken.
10. Dan heb ik een voedselpiramide in de kamer.`
11. `Een voedselpiramide?`, Hein kijkt Jan vragend aan.
12. `Ja, een uil eet bijvoorbeeld een spitsmuis op, maar een spitsmuis eet weer regenwormen en regenwormen eten weer bladeren.
13. Omdat de uil in dit rijtje niet opgegeten wordt, staat die bovenaan en omdat de bladeren alleen maar gegeten worden, staan die onderaan.`
14. `Ik wil ook een mobile,` zegt Hein.


Wat is de oplossing voor het probleem dat er is?


12.

David en Rik gaan zwemmen
1. `Pff, het is veel te warm om te voetballen.`
2. David veegt het zweet van zijn voorhoofd en zegt: `We kunnen beter een duik in het water nemen.`
3. `Best,` zegt Rik en prompt gooit hij de bal in de tuin achter het huis.
4. Ze zoeken hun zwemspullen bij elkaar, pakken wat lekkers en wat drinken en fietsen in rap tempo naar het kanaal.
5. Daar treffen ze een hele groep klasgenoten.
6. `Hé David en Rik!`, horen ze van alle kanten.
7. De jongens worden enthousiast begroet.
8. Ze gooien hun kleren en handdoeken achter de bosjes en springen als een paar jonge honden in het water.
9. Plotseling duikt Inge vlak voor Rik van de brug af.
10. Er gaat een schok door hem heen.
11. Behalve David weet niemand dat hij een oogje op Inge heeft.
12. Misschien doet ze dit wel om bij mij op te vallen, denkt Rik.
13. Als Inge de wal op klautert, bedenkt hij zich geen moment.
14. `Plaaggeest!`, roept hij luid en hij pakt haar bij de polsen en gooit haar het water in.
15. Inge komt proestend weer boven en schatert het uit.
16. Ze bedenkt zich geen moment; ze kruipt de wal op en roept triomfantelijk: ´Eigen schuld dikke bult!`
17. Daarbij gooit ze alle kleren van Rik in het water.


Wat gebeurt er het eerst?


13.

Bruin- en witbrood
1. Als tarwekorrels gemalen worden, krijg je tarwebloem.
2. Van deze bloem kun je brood of pannenkoeken bakken en natuurlijk worden er nog veel meer producten van gemaakt.
3. Witbrood is gemaakt van witte bloem en bruinbrood is gemaakt van volkorenbloem.
4. Om witte bloem te maken, wordt alleen het binnenste van de graankorrel gebruikt.
5. Het omhulsel van de graankorrel wordt weggedaan.
6. Bij volkorenbloem zit het omhulsel nog om de graankorrel heen; die omhulsels worden ook wel zemelen genoemd.
7. Juist die zemelen zijn goed voor je, want daarin zitten voedingsvezels die je lichaam nodig heeft.
8. Deze vezels nemen water op als een spons.
9. Hierdoor maken ze het afval van voedsel zacht en zo kun je beter naar de wc.
10. Voedsel met veel vezels voorkomt een verstopping.
11. Bruinbrood is dan ook gezonder dan witbrood.


In deze tekst wordt het woord ‘omhulsel’ gebruikt (zin 6). Welke van de volgende woorden betekent hetzelfde als omhulsel?


14.

Thomas
1. Als Thomas op bed ligt, tolt het in zijn hoofd van de gedachten.
2. Hij weet dat zijn ouders vanavond zullen beslissen of hij een hondje mag hebben op zijn verjaardag, of niet.
3. Het was hem meegevallen dat zijn moeder niet meteen had gezegd: ´In mijn huis geen hond, dat weet je!´
4. Zijn vader is in zijn hart wel een hondenvriend, dat weet Thomas ook.
5. Deze twee dingen geven hem hoop.
6. Kon hij nu maar slapen, des te eerder zou het ochtend zijn.
7. Opeens flitst de gedachte door zijn hoofd om naar beneden te gaan en het gesprek af te luisteren.
8. Thomas klimt uit bed en zet zijn voeten op het koude zeil.
9. Maar meteen bedenkt hij zich weer.
10. De trap kraakt nogal en je weet maar nooit of iemand onverwacht de deur open doet om naar de wc te gaan.
11. Hij zou op die manier de hele zaak kunnen bederven.


Waarover gaat het?


15.

Joost
1. Na schooltijd trekt Anneke Rixt aan de mouw en zegt: `Ik moet met je praten over Joost.
2. Wij moeten ingrijpen, want dit gaat absoluut niet goed.`
3. Rixt snapt meteen waar Anneke het over heeft.
4. Ze had haar in de pauze in vertrouwen verteld, dat een groepje pestkoppen van plan is om iets met Joost uit te halen.
5. Joost is bepaald niet populair in de klas; hij ligt er helemaal uit en heeft geen enkele vriend.
6. `Weet jij wat de groep precies van plan is met Joost?` vraagt Anneke.
7. Rixt heeft vaag iets gehoord over opsluiten, maar meer weet ze niet.
8. `We kunnen meester vertellen wat we weten, maar als de pestkoppen erachter komen, zijn ook wij de klos,` zegt Rixt.
9. `Dat risico moeten we dan maar nemen,` vindt Anneke, `ik denk dat we in de eerste plaats aan Joost moeten denken en dan pas aan onszelf.`


Waar gebeurt het?


16.

Kawan
1. `Kijk, een pasgeboren orang-oetangbaby,` zegt vader en hij spreidt de krant uit op de tafel en wijst naar de foto waarop een orang-oetang staat met haar pasgeboren jong.
2. `Wat lief!`, roept de tweeling in koor.
3. Esther en Lotte zijn helemaal vertederd als ze het kleine mensaapje zien dat door de moeder gekoesterd wordt.
4. `De moeder geeft kusjes, kijk maar, ze likt met het puntje van haar tong over de neus van haar baby,` zegt Lotte.
5. `Dat is heel bijzonder,` zegt vader, `want Wattana, zo heet de moeder, heeft vijf jaar geleden ook al eens een baby gekregen, maar daar wilde ze niet voor zorgen.
6. Sinds ze in de Apenheul is, heeft ze de kunst afgekeken bij andere orang-oetangmoeders.`
7. `Wat staat er nog meer bij de foto?`, vraagt Esther.
8. `De baby van Wattana is een mannetje en hij heet Kawan.
9. Kawan is Maleis en betekent vriend,` leest vader voor.
10. `Ik denk dat we binnenkort maar eens naar de Apenheul moeten,` oppert moeder die zich inmiddels ook over de krant heeft gebogen.


Hoe loopt het af?


17.

Zakgeld
1. `Misschien heeft juf wel gelijk als ze zegt dat het goed is dat kinderen al jong zakgeld krijgen,` zegt moeder tegen Annet.
2. `Papa en ik hebben het er zondag nog over gehad.`
3. Annet kijkt haar moeder verbaasd aan.
4. Ze had niet verwacht dat haar moeder zo positief zou reageren.
5. Ze had een lange discussie verwacht met als resultaat: geen zakgeld.
6. `We hebben ook al een bedrag in ons hoofd,` vervolgt moeder, `je kunt kiezen uit zeven euro per week of in één keer achtentwintig euro per maand.`
7. `Zeven euro per week natuurlijk!
8. Want dat is meer dan achtentwintig euro per maand,` antwoordt Annet prompt.
9. `Ik denk dat we jou wel los kunnen laten,` zegt moeder met een twinkeling in haar ogen.
10. `Maar we moeten wel om de tafel om af te spreken wat jij voortaan uit eigen zak moet betalen.`


Waarover gaat het?


18.

De heg
1. Er zijn heel wat heggen verdwenen in ons land.
2. Doordat boeren steeds grotere machines kregen, stonden veel heggen in de weg.
3. Grote stukken land die goed toegankelijk zijn voor allerlei machines, zijn beter voor de boer.
4. Ook in steden en dorpen verdwijnen veel heggen, want heggen moet je de hele zomerperiode bijhouden.
5. Prikkeldraad, hekken en schuttingen hebben talloze heggen vervangen.
6. Dit is erg jammer, want heggen zijn niet alleen mooier om te zien, ze zijn ook erg nuttig.
7. Heggen in het landschap houden de wind tegen en daardoor blaast de wind minder vruchtbare grond weg.
8. In en onder heggen leven heel wat dieren; ze vinden er beschutting en voedsel.
9. Als er besjes aan de heg groeien is het helemaal geweldig.
10. Dat betekent een extra lekkernij voor de vogels!


Welke van de volgende woorden zijn belangrijk in deze tekst?


19.

Thomas
1. Als Thomas op bed ligt, tolt het in zijn hoofd van de gedachten.
2. Hij weet dat zijn ouders vanavond zullen beslissen of hij een hondje mag hebben op zijn verjaardag, of niet.
3. Het was hem meegevallen dat zijn moeder niet meteen had gezegd: ´In mijn huis geen hond, dat weet je!´
4. Zijn vader is in zijn hart wel een hondenvriend, dat weet Thomas ook.
5. Deze twee dingen geven hem hoop.
6. Kon hij nu maar slapen, des te eerder zou het ochtend zijn.
7. Opeens flitst de gedachte door zijn hoofd om naar beneden te gaan en het gesprek af te luisteren.
8. Thomas klimt uit bed en zet zijn voeten op het koude zeil.
9. Maar meteen bedenkt hij zich weer.
10. De trap kraakt nogal en je weet maar nooit of iemand onverwacht de deur open doet om naar de wc te gaan.
11. Hij zou op die manier de hele zaak kunnen bederven.


Waar gebeurt het?


20.

Thomas
1. Als Thomas op bed ligt, tolt het in zijn hoofd van de gedachten.
2. Hij weet dat zijn ouders vanavond zullen beslissen of hij een hondje mag hebben op zijn verjaardag, of niet.
3. Het was hem meegevallen dat zijn moeder niet meteen had gezegd: ´In mijn huis geen hond, dat weet je!´
4. Zijn vader is in zijn hart wel een hondenvriend, dat weet Thomas ook.
5. Deze twee dingen geven hem hoop.
6. Kon hij nu maar slapen, des te eerder zou het ochtend zijn.
7. Opeens flitst de gedachte door zijn hoofd om naar beneden te gaan en het gesprek af te luisteren.
8. Thomas klimt uit bed en zet zijn voeten op het koude zeil.
9. Maar meteen bedenkt hij zich weer.
10. De trap kraakt nogal en je weet maar nooit of iemand onverwacht de deur open doet om naar de wc te gaan.
11. Hij zou op die manier de hele zaak kunnen bederven.


Is er een probleem?


21.

De mobile
1. `Waar ben jij mee bezig?`, wil Hein weten.
2. `Ik maak een vliegende uil,` antwoordt Jan die nauwelijks opkijkt als zijn vriend binnenstapt, zo ingespannen is hij bezig.
3. Met het puntje van zijn tong tussen de lippen bevestigt hij de vliegende uil aan een metalen kleerhanger.
4. `Houd even vast, dan lukt het beter,` beveelt hij.
5. Hein houdt geduldig de hanger vast, zodat Jan zijn precieze werkje kan afmaken. `Gelukt!`, roept Jan.
6. `Mooi hoor, maar waarom heb je die uil aan een hanger vastgemaakt?`, wil Hein weten.
7. `Kijk, dit wordt een mobile voor op mijn slaapkamer,` zegt Jan en houdt de hanger aan de haak omhoog, zodat de uil in de lucht vliegt.
8. `Nu hang ik aan de onderste stang allemaal diertjes die door de uil gegeten worden, zoals een veldmuis, een kever en een spitsmuis.
9. En daaronder hang ik de dingen die muizen en kevers eten, zoals bessen, noten, bramen, wormen en slakken.
10. Dan heb ik een voedselpiramide in de kamer.`
11. `Een voedselpiramide?`, Hein kijkt Jan vragend aan.
12. `Ja, een uil eet bijvoorbeeld een spitsmuis op, maar een spitsmuis eet weer regenwormen en regenwormen eten weer bladeren.
13. Omdat de uil in dit rijtje niet opgegeten wordt, staat die bovenaan en omdat de bladeren alleen maar gegeten worden, staan die onderaan.`
14. `Ik wil ook een mobile,` zegt Hein.


Wat gebeurt er het eerst?


22.

De eerste drukpers
1. Rond 1430 was Johan Gutenberg in het geheim bezig om op een snellere manier boeken te kunnen maken. Hij sneed allemaal letters uit in lood en bedacht iets, waarmee je snel en gemakkelijk heel veel van die letters aan elkaar kon zetten.
2. Misschien heb jij wel een plank vol boeken op je kamertje. Boeken zijn tegenwoordig niets bijzonders, maar dat is niet altijd zo geweest. Heel lang geleden moesten boeken met de hand geschreven worden.
3. Dat was een hele dure en tijdrovende klus. Het werk werd meestal gedaan door monniken in een klooster.
4. Zo kon hij bijvoorbeeld een hele bladzij uit een boek klaarleggen en vele malen achter elkaar afdrukken. Dit was de eerste drukpers.


Maak van de losse delen een hele tekst. Wat is de goede volgorde?


23.

De mobile
1. `Waar ben jij mee bezig?`, wil Hein weten.
2. `Ik maak een vliegende uil,` antwoordt Jan die nauwelijks opkijkt als zijn vriend binnenstapt, zo ingespannen is hij bezig.
3. Met het puntje van zijn tong tussen de lippen bevestigt hij de vliegende uil aan een metalen kleerhanger.
4. `Houd even vast, dan lukt het beter,` beveelt hij.
5. Hein houdt geduldig de hanger vast, zodat Jan zijn precieze werkje kan afmaken. `Gelukt!`, roept Jan.
6. `Mooi hoor, maar waarom heb je die uil aan een hanger vastgemaakt?`, wil Hein weten.
7. `Kijk, dit wordt een mobile voor op mijn slaapkamer,` zegt Jan en houdt de hanger aan de haak omhoog, zodat de uil in de lucht vliegt.
8. `Nu hang ik aan de onderste stang allemaal diertjes die door de uil gegeten worden, zoals een veldmuis, een kever en een spitsmuis.
9. En daaronder hang ik de dingen die muizen en kevers eten, zoals bessen, noten, bramen, wormen en slakken.
10. Dan heb ik een voedselpiramide in de kamer.`
11. `Een voedselpiramide?`, Hein kijkt Jan vragend aan.
12. `Ja, een uil eet bijvoorbeeld een spitsmuis op, maar een spitsmuis eet weer regenwormen en regenwormen eten weer bladeren.
13. Omdat de uil in dit rijtje niet opgegeten wordt, staat die bovenaan en omdat de bladeren alleen maar gegeten worden, staan die onderaan.`
14. `Ik wil ook een mobile,` zegt Hein.


Waar gebeurt het?


24.

Joost
1. Na schooltijd trekt Anneke Rixt aan de mouw en zegt: `Ik moet met je praten over Joost.
2. Wij moeten ingrijpen, want dit gaat absoluut niet goed.`
3. Rixt snapt meteen waar Anneke het over heeft.
4. Ze had haar in de pauze in vertrouwen verteld, dat een groepje pestkoppen van plan is om iets met Joost uit te halen.
5. Joost is bepaald niet populair in de klas; hij ligt er helemaal uit en heeft geen enkele vriend.
6. `Weet jij wat de groep precies van plan is met Joost?` vraagt Anneke.
7. Rixt heeft vaag iets gehoord over opsluiten, maar meer weet ze niet.
8. `We kunnen meester vertellen wat we weten, maar als de pestkoppen erachter komen, zijn ook wij de klos,` zegt Rixt.
9. `Dat risico moeten we dan maar nemen,` vindt Anneke, `ik denk dat we in de eerste plaats aan Joost moeten denken en dan pas aan onszelf.`


Over wie gaat het?


25.

Braakballen
1. Het woord braakbal klinkt niet erg smakelijk, ____ eigenlijk is een braakbal helemaal niet vies.
2. Een ander woord voor braakbal is uilenbal, want de bekendste braakballen komen van uilen.
3. Uilen eten muisjes en andere kleine dieren met huid en haar op.
4. Maar de botjes en de haren van zijn prooi kan de uil niet verteren.
5. In het lijf van de uil worden onverteerbare voedselresten bij elkaar gekneed tot een bal.
6. Deze bal braakt de uil weer uit.

Welk woord zet je op de lege plaats?


26.

Bruin- en witbrood
1. Als tarwekorrels gemalen worden, krijg je tarwebloem.
2. Van deze bloem kun je brood of pannenkoeken bakken en natuurlijk worden er nog veel meer producten van gemaakt.
3. Witbrood is gemaakt van witte bloem en bruinbrood is gemaakt van volkorenbloem.
4. Om witte bloem te maken, wordt alleen het binnenste van de graankorrel gebruikt.
5. Het omhulsel van de graankorrel wordt weggedaan.
6. Bij volkorenbloem zit het omhulsel nog om de graankorrel heen; die omhulsels worden ook wel zemelen genoemd.
7. Juist die zemelen zijn goed voor je, want daarin zitten voedingsvezels die je lichaam nodig heeft.
8. Deze vezels nemen water op als een spons.
9. Hierdoor maken ze het afval van voedsel zacht en zo kun je beter naar de wc.
10. Voedsel met veel vezels voorkomt een verstopping.
11. Bruinbrood is dan ook gezonder dan witbrood.


Waarom is het beter de zemelen niet weg te gooien, maar ze in het brood te verwerken?


27.

De heg
1. Er zijn heel wat heggen verdwenen in ons land.
2. Doordat boeren steeds grotere machines kregen, stonden veel heggen in de weg.
3. Grote stukken land die goed toegankelijk zijn voor allerlei machines, zijn beter voor de boer.
4. Ook in steden en dorpen verdwijnen veel heggen, want heggen moet je de hele zomerperiode bijhouden.
5. Prikkeldraad, hekken en schuttingen hebben talloze heggen vervangen.
6. Dit is erg jammer, want heggen zijn niet alleen mooier om te zien, ze zijn ook erg nuttig.
7. Heggen in het landschap houden de wind tegen en daardoor blaast de wind minder vruchtbare grond weg.
8. In en onder heggen leven heel wat dieren; ze vinden er beschutting en voedsel.
9. Als er besjes aan de heg groeien is het helemaal geweldig.
10. Dat betekent een extra lekkernij voor de vogels!


Wat betekent het woord beschutting (zin 8)?


28.

De heg
1. Er zijn heel wat heggen verdwenen in ons land.
2. Doordat boeren steeds grotere machines kregen, stonden veel heggen in de weg.
3. Grote stukken land die goed toegankelijk zijn voor allerlei machines, zijn beter voor de boer.
4. Ook in steden en dorpen verdwijnen veel heggen, want heggen moet je de hele zomerperiode bijhouden.
5. Prikkeldraad, hekken en schuttingen hebben talloze heggen vervangen.
6. Dit is erg jammer, want heggen zijn niet alleen mooier om te zien, ze zijn ook erg nuttig.
7. Heggen in het landschap houden de wind tegen en daardoor blaast de wind minder vruchtbare grond weg.
8. In en onder heggen leven heel wat dieren; ze vinden er beschutting en voedsel.
9. Als er besjes aan de heg groeien is het helemaal geweldig.
10. Dat betekent een extra lekkernij voor de vogels!


Wat is dit voor tekst?


29.

David en Rik gaan zwemmen
1. `Pff, het is veel te warm om te voetballen.`
2. David veegt het zweet van zijn voorhoofd en zegt: `We kunnen beter een duik in het water nemen.`
3. `Best,` zegt Rik en prompt gooit hij de bal in de tuin achter het huis.
4. Ze zoeken hun zwemspullen bij elkaar, pakken wat lekkers en wat drinken en fietsen in rap tempo naar het kanaal.
5. Daar treffen ze een hele groep klasgenoten.
6. `Hé David en Rik!`, horen ze van alle kanten.
7. De jongens worden enthousiast begroet.
8. Ze gooien hun kleren en handdoeken achter de bosjes en springen als een paar jonge honden in het water.
9. Plotseling duikt Inge vlak voor Rik van de brug af.
10. Er gaat een schok door hem heen.
11. Behalve David weet niemand dat hij een oogje op Inge heeft.
12. Misschien doet ze dit wel om bij mij op te vallen, denkt Rik.
13. Als Inge de wal op klautert, bedenkt hij zich geen moment.
14. `Plaaggeest!`, roept hij luid en hij pakt haar bij de polsen en gooit haar het water in.
15. Inge komt proestend weer boven en schatert het uit.
16. Ze bedenkt zich geen moment; ze kruipt de wal op en roept triomfantelijk: ´Eigen schuld dikke bult!`
17. Daarbij gooit ze alle kleren van Rik in het water.


Hoe loopt het af?


30.

Joost
1. Na schooltijd trekt Anneke Rixt aan de mouw en zegt: `Ik moet met je praten over Joost.
2. Wij moeten ingrijpen, want dit gaat absoluut niet goed.`
3. Rixt snapt meteen waar Anneke het over heeft.
4. Ze had haar in de pauze in vertrouwen verteld, dat een groepje pestkoppen van plan is om iets met Joost uit te halen.
5. Joost is bepaald niet populair in de klas; hij ligt er helemaal uit en heeft geen enkele vriend.
6. `Weet jij wat de groep precies van plan is met Joost?` vraagt Anneke.
7. Rixt heeft vaag iets gehoord over opsluiten, maar meer weet ze niet.
8. `We kunnen meester vertellen wat we weten, maar als de pestkoppen erachter komen, zijn ook wij de klos,` zegt Rixt.
9. `Dat risico moeten we dan maar nemen,` vindt Anneke, `ik denk dat we in de eerste plaats aan Joost moeten denken en dan pas aan onszelf.`


Hoe loopt het af?


Aanbevolen bij deze toets:

Oefenen met begrijpend lezen voor groep 5 en 6

De Visual Steps-boeken

Direct aan de slag / Stap-voor-stapinstructies / Begrijpelijke inhoud