Skip to content

Oefenen met werkwoordspelling voor groep 7 en 8

Beantwoord de volgende 30 vragen en klik dan onder op de webpagina op Toets nakijken.
(In deze toets zijn de vragen meerkeuze. In het boek vul je de antwoorden zelf in.)

De toetsvragen:

1.

De advocaat van de verdachte beple _ _ _ _ _ _ vrijspraak. (bepleiten - vroeger)


2.

Welke mobiele telefoon  _ _ _ _ _ _ je me aan? (aanraden - nu)


3.

We hebben onze vakantie afgebr _ _ _ _ _ _ toen we bericht kregen dat opa ernstig ziek geworden was. (afbreken)


4.

Onze auto heeft nog nooit zoveel benzine verbrui _ _ _ _ _ _. (verbruiken)


5.

De scheidsrechter gel _ _ _ _ _ _ de wedstrijd af. (afgelasten - vroeger)


6.

In de studio worden de opnames opnieuw gemi _ _ _ _ _ _. (mixen)


7.

De kinderen in de klas k _ _ _ _ _ _ de sommen niet op tijd klaar. (afkrijgen - verleden tijd)


8.

De kruisspin s _ _ _ _ _ _ een prachtig web vlak voor ons keukenraam. (spinnen - verleden tijd)


9.

Jan fr _ _ _ _ _ _ het briefje in elkaar. (frommelen - vroeger)


10.

Het hele gezin werd in een auto gepr _ _ _ _ _ _. (proppen)


11.

Mijn zusje aan _ _ _ _ _ _ de zanger van die popgroep! (aanbidden - verleden tijd)


12.

Gezamenlijk bekl _ _ _ _ _ _ wij de hoge berg. (beklimmen - verleden tijd)


13.

Karel heeft de hele dag in de branding gesur _ _ _ _ _ _. (surfen)


14.

Harold heeft zijn plannetje eerst goed uitged _ _ _ _ _ _ voordat hij ermee op de proppen kwam. (uitdenken)


15.

De voetballers g _ _ _ _ _ _ niet op, ook al zouden ze niet meer kunnen winnen. (opgeven - verleden tijd)


16.

Wij sch _ _ _ _ _ _ met onze zaklantaarns door de ramen van het vervallen huisje. (schijnen - verleden tijd)


17.

Het pokerspel wordt door Fred beoe _ _ _ _ _ _. (beoefenen)


18.

Die machine heeft altijd uitstekend gefunction _ _ _ _ _ _. (functioneren)


19.

De boswachter heeft de zieke boom in stukken geha _ _ _ _ _ _. (hakken)


20.

Hij heeft zich gewr _ _ _ _ _ _ op degene die hem had verraden. (wreken)


21.

Nog steeds worden merkartikelen in andere landen nagem _ _ _ _ _ _. (namaken)


22.

Joop heeft altijd op zijn collega’s gere _ _ _ _ _ _. (rekenen)


23.

Alle kleren die de zwerver aan had waren tot op de draad versl _ _ _ _ _ _. (verslijten)


24.

Opa heeft de hele wandeling op de rollator gele _ _ _ _ _ _. (leunen)


25.

Tijdens de rellen zijn enkele mensen omgek _ _ _ _ _ _. (omkomen)


26.

De patiënt we _ _ _ _ _ _ het nieuwe medicijn aan. (aanwenden - nu)


27.

Die regenbui verpe _ _ _ _ _ _ onze picknick. (verpesten - vroeger)


28.

Er onts _ _ _ _ _ _ groot tumult in de zaal toen de uitslag bekend werd gemaakt. (ontstaan - verleden tijd)


29.

Zuc _ _ _ _ _ _ jij zo? (zuchten - vroeger)


30.

A _ _ _ _ _ _ hij altijd zo luidruchtig? (ademen - nu)


Aanbevolen bij deze toets:

Oefenen met werkwoordspelling voor groep 7 en 8

De Visual Steps-boeken

Direct aan de slag / Stap-voor-stapinstructies / Begrijpelijke inhoud